ZUSTER ZIJN VOOR GEVANGENEN


Ik ben een zuster van Vorselaar en ik werkte twaalf jaar in Venezuela. Sedert 1999 ben ik actief in de Dominicaanse Republiek en vanaf 2001 in de gevangenis van Najayo.


Hoe ik in de gevangenis belandde
In de parochie ontmoette ik de coördinator van de gevangenispastoraal, die mij vroeg om twee Nederlandssprekende Belgen te bezoeken. Vanwege de taal hadden ze weinig contact en waren ze depressief. Voor mij was het een uitnodiging als zovele andere waarop ik zonder veel nadenken inging.


Hoe het groeide
Tijdens mijn eerste bezoek viel mijn aandacht op een groepje Dominicaanse gevangenen. Zij hadden zelf een “school” georganiseerd. Ongelofelijk hoe zij erin slaagden te midden van de wanorde die de overbevolking meebrengt, een ruimte te scheppen van stiptheid en orde, een mogelijkheid tot menselijke verheffing. Een van de initiatiefnemers, een vijftiger, veroordeeld tot dertig jaar, vroeg me een vormingsles te geven aan de “onderwijzers”.


Waarom kiest een gevangene ervoor om zich vrijwillig te wijden aan dit moeilijke ‘opvoedingswerk’? Het antwoord klonk ontwapenend: ‘Het is het enige middel dat we hebben om aan het einde van de dag te kunnen zeggen dat we iets nuttigs gedaan hebben voor anderen’. Ik moest denken aan Mattheüs 25.
Bewogen door deze getuigenis ging ik op de uitnodiging in, met vrees en groot vertrouwen, want ik voelde God aanwezig. In mij leefde zoveel gekregen liefde, die kon ik alleen maar delen.
Mijn publiek bleek een grotere uitdaging dan ik mij kon voorstellen. Hoe is het om gescheiden te zijn van vrouw en kinderen? Hoe ga je om met verlies, verdriet, eenzaamheid, agressie, onrecht?
Mijn aanwezig zijn in de gevangenis, in een wereld van 2500 mannen, de grote meerderheid veroordeeld voor zware criminele feiten, kreeg door deze ervaring een andere wending. Ik wilde mij onderdompelen in hun realiteit en als ze het me toelaten, hen vergezellen in hun strijd om te overleven of om op een “nieuwe” manier te leven.


De situatie waarin de meeste gevangenen zich bevinden, is schrijnend. De staat geeft 0.25 euro per dag voor een gevangene. De school is een uitstekend kanaal om deze gemarginaliseerde mensen tot meer menselijkheid te verheffen.


Mijn ‘werk’ met de teams
Vanuit de gevangenispastoraal neem ik de taak van directrice van het vormingscentrum.
Samen met vier gevangenen vormen we een academische raad die het dagelijks bestuur waarneemt. Op dit moment hebben we vierhonderd studenten tussen 18 en 65 jaar en achtentwintig onderwijzers, professoren, begeleiders. Ik treed vooral op als verbindingspersoon met het ministerie van onderwijs, de onderwijsinstituten en de organisaties die ons steunen. Bovendien draag ik zorg voor de pedagogische begeleiding en de christelijke inspiratie.


Daarnaast begeleid ik onze ‘parochie gemeenschap’ binnen de gevangenis samen met een team van zes gevangenen. Dit team bezielt de liturgische groep die de vieringen voorbereidt en animeert. Het vormt eveneens de catechisten voor de medegevangenen. Zij animeren de christelijke gemeenschappen in elke gevangeniscel, die gemiddeld honderd bewoners telt.
Wij trachten noden te lenigen op vele vlakken, onder andere: voeding, gezondheid, bezoek aan strafrechters.


Het verhaal van Gregorio
Ik had me goed voorbereid op mijn eerste ‘vormingsles’ voor de ‘professoren’, een vijfentwintigtal gevangenen die les geven aan hun medegevangenen.
Wij zitten in een kring. Het gesprek is volop aan de gang als er plots een man binnenstapt. Zonder een woord te zeggen gaat hij dwars door de kring en zet zich neer. In een flits realiseer ik mij dat ik helemaal alleen ben te midden van de gevangenen, in een omtrek van één km is er geen politie te bekennen.
Als hij aan de beurt komt om zich voor te stellen, zegt hij dat hij afgestudeerd is aan een universiteit in Noord-Amerika. Een kwartier later stapt hij weer op zonder uitleg.
Van een medegevangene verneem ik dat Gregorio zijn neefje van tien jaar vermoord heeft, psychopaat verklaard is en dertig jaar celstraf moet uitzitten.


Op een keer, net voor ik met de les ga beginnen, stapt Gregorio binnen. Hij begint weer met zijn typische aanval: “Gij, Spaanse, gij denkt zeker dat ge hier kunt komen koloniseren en de zieltjes van de Indianen kunt komen bekeren!” Ik slik even, adem diep en ik ben god nog altijd dankbaar voor de ingeving: “Gregorio, je vergist je. Ten eerste ben ik geen Spaanse en ten tweede zie jij er niet uit als een Indiaan, eerder als een Italiaan” Hij heeft namelijk een blanke huidskleur.

Enkele dagen nadien komt zijn veroordeling in beroep, waarvoor hij een week in de gevangenis van de hoofdstad moet blijven. Zaterdag in de voormiddag zie ik hem op een bank zitten, een gebroken jonge man, voor zich uit starend, zijn gezicht vol puisten. Enigszins onzeker omwille van zijn agressie, ga ik naast hem zitten en vraag: “Hoe is het ermee?”
“Gij nieuwsgierige! Gij kunt toch de krant lezen!”


Ik probeer nog mijn hand op zijn arm te leggen, maar met een ruk trekt hij die weg. Ik zeg bij mezelf: “Maria, je hebt hier niets te winnen of te verliezen, alleen de liefde van God aanbieden.”
Een maand na zijn vonnis, komt hij af en toe in het bureel waar ik werk, eerst zonder een groet, daarna met een vraag of een voorstel. Nu is hij coördinator van de afdeling alfabetisering en lid van de liturgische groep. Hij helpt mee de basisgemeenschappen in de cellen opbouwen.

In november 2005 is zijn verloofde zwanger. Dagenlang loopt Gregorio rond, weet met zichzelf geen raad, tot hij kan zeggen: “Sandy verwacht een kind van mij.” Urenlang hebben wij op de grote binnenkoer langs de omheining gestapt en geworsteld met de realiteit: een tot dertig jaar veroordeelde man wordt vader… zijn familie steunt hem niet… Is het niet beter tot abortus te besluiten? Het kind is geboren, een flinke jongen, die hij een maand na de geboorte in de armen kan dragen.


Op 22 februari 2006 komt hij in het bureel binnen, bleek en onzeker, gaat zitten, verloren. Ik wens hem gelukkige verjaardag. En dan barst die sterke jonge man, op zijn 29ste verjaardag, in snikken uit: “Mijn leven…mijn leven…” Ik ga naast hem zitten en omhels hem en ween met hem. Na vijf jaar zie ik voor de eerste keer deze zo agressieve man wenen als een kind, op zoek naar iemand die hem niet veroordeelt. Onwillekeurig denk ik aan de woorden van Teresa van Avila: “Laat niets u verstoren, niets u beangstigen. Wie op God vertrouwt, heeft niets tekort.”


Kruisweg in de gevangenis
In de liturgische werkgroep werd voorgesteld tijdens de vasten de kruisweg te doen in de cellen. Er zijn achttien cellen, met elke cel tussen de 90 en de 120 gevangenen. In de cellen wordt gekookt, haar geknipt, gewassen, gerookt, domino en kaart gespeeld, gedobbeld en noem maar op. In elke cel is er ook een geluidsinstallatie met genoeg decibels voor de hele gevangenis.

Een gevangene draagt het anderhalve meter lange kruis, twee gevangenen gaan ernaast met brandende kaars, dan volgt het koor en de lezers die aan elke statie gaan lezen.
We trekken op. In de cel aangekomen, donkere gezichten in een donkere cel met de geur van urine, zweet, eten, drugs, zingen we: “God is hier aanwezig, zo zeker als de lucht die ik inadem, zo zeker als elke morgen die begint, zo zeker als ik nu tot Hem zing, Je kan Hem voelen op dit ogenblik aan je zijde…”
Ik kijk en ik zie een moordenaar, een dief, een verkrachter, een vervalser, een drugsverslaafde, een drugdealer, een onschuldige…
“Je kan Hem voelen op dit moment aan je zijde. God is hier aanwezig.”
De muziek in de boxen valt stil.


Jezus wordt ter dood veroordeeld. Iedereen voelt met wat Jezus voelde toen, want zij zelf werden veroordeeld. De enige zonder dergelijke ervaring ben ik. Zij voelen Jezus dichtbij. Ik voel mij wat verward. En zo gaat het verder… Maria, de moeder van Jezus ontmoet haar veroordeelde zoon. Weer verstaan zij het beter dan ik, uit ervaring. Velen herinneren zich de pijn wanneer hun moeder hen voor de eerste keer bezocht in de gevangenis, in die donkere cellen, hun zoon, veroordeeld. De vijftiende statie, de verrijzenis van Jezus, vieren we in het ‘hospitaaltje’, een plaats die daarvoor toch moet dienen. Zes terminale patiënten, acht mensen met tbc, een blinde, twee seniele mannen, een paar kreupelen en een ‘barmhartige Samaritaan’ die hen wat verzorgt.
We zingen uit volle borst: “Vandaag is de Heer verrezen! Hij is uit de dood opgestaan. Vreugde en vrede, broeders, de Heer is verrezen!”
Mijn blik valt op een klein groen plantje. Dat inspireert mij om te zeggen dat het leven het ondanks alles wint op de dood. Ik weet niet meer wat ik voel. Ik zie de glimlach op hun zieke gezichten en ik ben zeker dat zij zullen verrijzen.


We zingen voor de laatste maal “God is hier aanwezig, zo zeker als de lucht die ik inadem, zo zeker als de morgen die ontwaakt, zo zeker als ik hier zing! Je kan Hem voelen op dit ogenblik aan je zijde!”
Ik verlaat de gevangenis, de kruisweg in mij.